De westerse cultuur gaat mank aan een ernstige en misschien onoverkomelijke ideologische schizofrenie:
Iedereen is uniek en iedereen is gelijk.
Behalve dat deze stellingen elkaar tegenspreken – als iedereen uniek is, is niemand gelijk – hebben ze ook – en dat is het schizofrene – dezelfde verwoestende uitwerking op de motivatie om iets van je leven te maken. “Iedereen is uniek” nivelleert: zo algemeen gesteld, gaat de stelling op voor mensen, apen, varkens en een hoop stront. Zo opgevat, betekent “iedereen is uniek” dus “iedereen en alles is gelijk”. Je hoeft er niks voor te doen! Hoe groot de prestatie ook is die je levert, de uniekheid die je er door verwerft is geen verdienste en verdient dezelfde waardering als Archie Bunker die, met een pilsje, uitgezakt voor de televisie hangt, dat wil zeggen, geen.
De stelling “iedereen is gelijk” is net zo verwoestend, door de implicatie dat je er niks voor kúnt doen. De grote en kleine revoluties in de wereld hadden allemaal tot doel ongelijkheid op te heffen. Let wel, bestaande en als zodanig aangeduide, ongerechtvaardigde, ongelijkheid. Tegenwoordig is het zo dat, als het ware door een semantische truc, de ongelijkheid uit het bestaan of in elk geval uit het bewustzijn verdreven is. “Iedereen is gelijk” is een stelling die het streven naar opheffing van ongerechtvaardigde ongelijkheid en zelfs het erkennen en herkennen ervan tot een belachelijke, triviale bezigheid maakt.